“De kortste weg naar emissiereductie is energiebesparing”
Terwijl de sectortafel Industrie inhoud probeert te geven aan een industrietransitie, blijven individuele bedrijven op hun handen zitten. Teveel onzekerheden vormen geen basis voor grote stappen en serieuze investeringen. “De ontwikkelde routekaarten per sector zijn te globaal en te politiek”, zegt Jan Grift van de FedEC werkgroep Industrie. “Je moet kijken naar individuele bedrijven en naar hun omgeving en de samenwerking zoeken. Dan pas krijg je zicht op waar we het nu eigenlijk over hebben.”
Eind januari viel de brief van minister Eric Wiebes op het directiebureau van grote bedrijven. De boodschap: het versneld uitfaseren van laagcalorisch aardgas in de industrie. “Dat heeft veel losgemaakt in de sector, het idee dat de energievoorziening niet zo zeker is als wij altijd gedacht hebben. Dat is positief.” Jan Grift, in het dagelijks leven managing consultant bij Blue Terra Energy Experts, bekijkt de noodzakelijke transitie naar een klimaatneutrale industrie op pragmatische wijze. “Die brief is een startpunt, maar had wel meer richting mogen geven, om zekerheid te bieden aan bedrijven. Als je duidelijk stelt: dit worden de spelregels, dit worden de minimum tarieven voor energiebelasting, voor emissies, dan kun je vragen ‘beste bedrijven, verzin een list’.
De opgave in het klimaatakkoord verlangt versnelde elektrificatie en het verduurzamen van het energiegebruik, bijvoorbeeld door de inzet van waterstof. Is bij de planvorming wel voldoende aandacht voor energie-efficiëntie?
“Mijn antwoord is: nee. De industrie rekent in het algemeen met terugverdientijden van drie jaar of minder. De beschikbaarheid van kapitaal is beperkt en investeringsdoelen zijn concurrerend met elkaar. Dat is het tweede punt en het derde, een heel belangrijk punt dat ook de overheid wel vergeet, er is onvoldoende mankracht. Als je projecten van de grond wil krijgen kan dat niet door derden gedaan worden. Daar heb je het bedrijf zelf bij nodig. Maar al jarenlang is op stafafdelingen bezuinigd.”
Maar energiebesparing is, zeker bij toenemende kosten, toch altijd rendabel?
“De vraag of en wanneer een project rendabel is vind ik een verkeerde vraagstelling. In de transitie die we voorstaan moet de vraag zijn hoe we tegen de laagste kosten CO2-neutraal kunnen worden. Daar kun je een plan voor maken en dan blijkt dat er een onrendabele top ontstaat en dan komt de vraag hoe je dat gaat financieren. Met de beschikbare technieken is een emissiereductie van 50% al haalbaar. Dat gaat geld kosten en dan ontstaat gelijk de vraag, wat gaat energie ons in de toekomst kosten. Dat is totaal onzeker. Bedrijven houden niet van onzekerheden en investeringen waar onzekerheden aan kleven worden dan ook niet gedaan.”
Toch wordt jaar op jaar de energie efficiëntie verbeterd.
“Dat is zo en er wordt bij investeringen ook goed gekeken naar de beste beschikbare technieken, maar de reflexen liggen nog steeds in korte terugverdientijden. Twee procent besparing halen de bedrijven. Dan praat ik niet over de zware industrie, maar het segment daaronder. Twee procent is niet ambitieus. Als je de terugverdientijd oprekt komt een hele stroom aan projecten binnen bereik. Natuurlijk zijn er bedrijven waar dat lukt. Maar dat zijn bedrijven die echt ervoor willen gaan. Die kijken dan ook naar de non-energy benefits. Wat bespaart het op onderhoud, wat doet het voor de productiecapaciteit. Volgens studies zijn deze voordelen meer dan twee keer zoveel waard als de energiebesparing. Dus met een positieve grondhouding zijn veel meer projecten te realiseren.”
Dit suggereert een nog onbenut enorm besparingspotentieel.
“Bedrijven hebben in feite geen aardgas nodig om processen op gang te houden. We hebben geen energieprobleem, maar een exergieprobleem; we moeten de temperatuurverliezen in processen compenseren. Dat kan ook via warmtepompen en damp recompressie. Er zijn nog zoveel schoorstenen waar nog geen warmtewisselaars in staan. Afhankelijk van het type industrie is daar zomaar 30 tot 50 procent besparing mogelijk.”
“Neem de restwarmte van condensors van koelmachines. Die kun je oppeppen naar een hoger niveau zodat je daar heet water mee kunt maken. Dat levert een besparing. Mocht je die warmte zelf niet kunnen gebruiken, dan kun je het uitwisselen met je omgeving. Daar liggen technisch gezien enorme kansen, met de uitwisseling van restwarmte. Al ligt daar de uitdaging van de benodigde infrastructuur. Voor elektriciteitsnetten zijn de kosten gesocialiseerd, maar bij warmtenetten is dat nog niet het geval. Als die kosten op de bedrijven afgewenteld worden, dan komt het er niet.”
Dat klinkt als een gevaar. De industrie wil en kan, maar is afhankelijk van een duurzame elektriciteitsvoorziening en een infrastructuur waar de bedrijven zelf niet in kunnen voorzien.
“Dat moet veel meer geformaliseerd worden. De kosten komen nu nog op het conto van het bedrijf dat CO2-neutraal wil worden. Heb je vanwege elektrificatie een grote aansluiting nodig dan praat je over tonnen. Wil je industrie aan een warmtenet hangen, dan mag je afvragen hoe lang die industrie bestaat. Je kunt dit soort risico’s niet toerekenen aan een project van een bedrijf, want dan wordt het veel te duur. Daarvoor kun je een risicofonds instellen, waarvan je de kosten socialiseert en afwentelt op alle gebruikers. Dan zijn de kosten behapbaar.”
“Dat de transitie geld gaat kosten is voor iedereen duidelijk. Zolang de kosten voor fossiele brandstoffen nog zo laag zijn kan dit niet uit. Gezien het maatschappelijk belang zullen deze kosten daarom gesocialiseerd moeten worden. Hetzelfde geldt voor de kosten voor infrastructuur, zoals versterking van het elektriciteitsnet voor bijvoorbeeld warmtepompen. Op dit moment komen deze kosten voor rekening van het bedrijf, waardoor slimme elektrificatie nauwelijks van de grond komt. Er is momenteel geen referentie case te berekenen, omdat al deze factoren nog in mist gehuld zijn. Internationaal opererende bedrijven kunnen hun aandeelhouders niet van de noodzaak voor verduurzaming overtuigen, omdat de kosten van de referentie case ‘business als usual’ niet bekend zijn.”
Als u het zo schetst word je daar wel een beetje somber van.
Nee, dat hoeft niet. Ik denk dat de kentering wel gaat komen. Kijk, het is een enorme kans voor de industrie. We hebben als nadeel dat we al aan het aardgas zitten. We kunnen dus niet, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, extra aardgas inzetten om de CO2-uitstoot te verlagen. Je kunt dit als bedreiging zien, maar ook als kans. Door slimme elektrificatie, warmtepompen, kringlopen sluiten zowel voor energie als voor grondstoffen, warmtestromen. We kunnen super goede fabrieken neerzetten met de kennis die er nu is. Voor innovaties die opgestart worden duurt het nog jaren voordat deze geïmplementeerd kunnen worden. Laten we dus vooral kijken wat we kunnen met de huidig beschikbare technologie. Daar kunnen we al een heel eind mee komen.”
Dit artikel verscheen in Energiegids nr. 10, oktober 2018