Klimaatroutekaart voor technologische en metallurgische industrie
Eind mei presenteerde de FME, samen met VNMI & AVNeG de ‘Klimaatroutekaart Energie en CO2’, een rapport voor de aanpak van CO2-reductie in de technologische en metallurgische industrie. Dankzij rekenwerk van Berenschot een aanstekelijk stappenplan, met voldoende kansen om de doelen voor 2030 en 2050 te halen. FME policy advisor Energy & Environment Robert van Beek licht het toe.
“Toen in 2018 het Klimaatakkoord in de maak was met de onderhandelingen aan de vijf klimaattafels, zag FME dat haar leden ook een bijdrage moeten leveren aan de vermindering van uitstoot van broeikasgassen. We hebben toen bedacht om een uitvoeringsagenda te maken, zodat onze leden weten welke keuzes wij voorstaan. Daarvoor hebben we Berenschot gevraagd te onderzoeken wat er moet gebeuren om de uitstoot in onze sectoren zo snel mogelijk te verminderen. Het gaat hierbij om twee groepen bedrijven: de energie intensieve metallurgische bedrijven en de reguliere bedrijven van de technologische industrie.”
Hij vervolgt: “Daarbij presenteren we de Kansenkaart. Deze is ontstaan vanuit de gedachte dat FME-bedrijven heel veel technologie leveren aan de eigen sector en aan andere sectoren, die op hun beurt een bijdrage levert aan de transitie. Denk aan de CV-ketel op waterstofgas, het Ecovat, techniek voor warmteterugwinning, maar ook zonnepanelen, allemaal producten uit de maakindustrie. Deze bedrijven helpen andere sectoren, zoals de gebouwde omgeving, de mobiliteit, food en agro en al die producten worden ook nog eens geëxporteerd. Bijdragen aan oplossingen voor het klimaatprobleem is dus een business kans.”
Zijn de doelen voor de sector haalbaar?
“Het is voor ons zeker dat we tot 2030 de 49% reductie kunnen halen met bestaande technieken en de huidige manier van organiseren en zakendoen. Maar na 2030 is wel een radicale verandering nodig om nog een keer zo’n reductie te realiseren.
Daarom ben ik met de Klimaatroutekaart ook blij, want het geeft precies aan wat onze opgave is en hoe we daar naar toe kunnen groeien. De vraag ‘hoe’ is enorm moeilijk te beantwoorden. Maar wat we met dit rapport doen is inzicht geven in de stappen die gezet moeten worden, wat de kosten zijn, welke keuzes nodig zijn en welke maatregelen nog een bepaalde ontwikkeling vergen. Dit betreft technieken die nog in ontwikkeling zijn en zich nog moeten bewijzen, zoals hoge temperatuur warmtepompen en waterstofbranders, maar ook technieken waarvan de kostprijs nu nog veel te hoog is, zoals geothermie of elektrolyse.”
“Als we kijken naar de ervaring met de prijsdaling van zonnepanelen of windenergie, dan zal dat bij andere technologieën mogelijk een ander pad volgen. Maar ik denk dat het echt mogelijk is om in een aantal jaren grote stappen te zetten. Bovendien bestaat er een verschil tussen kosten en investeringen. Investeringen verdienen we gewoon terug. Als we kijken naar de opsomming van mogelijke maatregelen zoals procesinnovatie of eenvoudiger, het toepassen van ledverlichting, dan zijn dat maatregelen met korte terugverdientijden. Die gaan we dus als eerste toepassen. Maar aan de andere kant zie je de kostprijs van groene waterstof. Daar moet nog heel veel gebeuren, zeker voor grootschalige toepassing.”
2050 klinkt ver weg, en 2030 is het zomaar.
“Vandaar dat we in het rapport als eerste de aanbeveling geven om met ‘no regret’ maatregelen te beginnen, daar kun je gelijk mee starten. Met procesoptimalisatie en het genoemde voorbeeld van ledverlichting neemt het energieverbruik af. Warmtenetten en elektrificatie worden na pakweg 2025 rendabel en zo opgeteld gaan we 49% reduceren.”
“Maar daarbij is wel een belangrijke kanttekening. Zeker bij vergaande elektrificatie zal het aanbod van duurzame energie minimaal gelijke tred moeten houden met onze vraag. Dat betekent dat de energiebedrijven voldoende productiecapaciteit moeten neerzetten en de netwerken moeten aanleggen om al die energie te kunnen transporteren. Daar zit een grote zorg: als de aanbodkant zich te traag ontwikkeld, dan vertraagd alles.”
Dit vereist ook nogal wat innovatie. Is dat niet een bottleneck?
“Ja, voor innovatie vragen wij nadrukkelijk de hulp van anderen. De overheid heeft de regeling voor duurzame energie innovatie en die is heel belangrijk om nieuwe technologie te laten ontwikkelen tot bewezen techniek. FME pleit ervoor om onze bedrijven daar een rol in te geven. Tweede is de SDE-plus-plus regeling. De extra ‘plus’ is erbij gekomen om nog meer technologie toe te laten. Zo zijn we blij dat groene waterstof is toegevoegd, dat was ook een lobbypunt van de FME. Maar, we pleiten ook voor een regeling die kan helpen bij het opschalen van bestaande technieken die nu nog te duur zijn. Denk aan blue energy, een getijdencentrale die gebouwd zou kunnen worden in Zeeland. Deze techniek is op zich bewezen, maar concurreert op prijs met goedkopere technieken. Dat is zonde, want dan dreigt zo’n nieuwe techniek in de ‘valley of death’ terecht te komen. Terwijl het na opschalen kansrijk en competitief kan zijn.”
Nog zo’n bottleneck: kundig, technisch personeel
“Wat wij bij de FME graag willen is dat niet alleen groene producten worden toegepast en geïnstalleerd, maar dat deze ook in onze bedrijven worden geproduceerd. Warmtepompen voor woningen, bijvoorbeeld. Dat levert veel banen op en kansen voor bedrijven, ook voor export. Maar dan is het nodig om genoeg technisch personeel te vinden. Daar willen we volop op inzetten, om mensen te verleiden een technische opleiding te volgen.”
De CO2-prijs stijgt en mogelijk komt er een nationale heffing. Beperkt dat de mogelijkheden?
“Wel, voorspellen is heel moeilijk, maar de FME heeft altijd als standpunt gehanteerd dat CO2-beprijzing op EU-niveau moet plaatsvinden. Wij zijn absoluut geen voorstander van nationale heffingen, omdat wij vinden dat het level playing field behouden moet worden. Dat is een keiharde randvoorwaarde.”
Welke uitdagingen zijn nog meer te noemen?
“Als eerste om te noemen denk ik dat de circulaire economie ook een belangrijke rol moet gaan spelen. In het huidige Ontwerp Klimaatakkoord worden bedrijven daarvoor onvoldoende geprikkeld, het gaat nu vooral om scope 1 en 2 emissies (eigen energieverbruik en -inkoop, red.). We zouden graag zien dat circulariteit onderdeel wordt van het beleid en dat hergebruik van materialen positief gestimuleerd wordt.”
“Een ander punt waar we graag op willen blijven hameren: energiebesparing is een ondergeschoven kindje in de aanpak. Sectorbreed zijn grote besparingen mogelijk. Alleen al door optimalisatie, commissioning van installaties, piekshaving kun je tot 15% besparing realiseren. En dan heb je nog geen warmtepomp of zonnepaneel geïnstalleerd.
Wat is de vervolgstap van het rapport en de Kansenkaart?
“We willen met onze bedrijven aan de slag. Andere sectoren zijn hier ook belangrijk voor, daarom moet dat klimaatakkoord er komen. Dan kunnen bedrijven besluiten nemen. We willen aan de slag, met waterstof, we willen cases van de Kansenkaart uitbreiden naar 100 kansen en doorrekenen. De ambitie is er, en ook, daar zijn we van overtuigd, de daadkracht.”
Op 3 juni is het rapport overhandigd aan de minister van Economische Zaken en Klimaat, Eric Wiebes. De Klimaatroutekaart is mede tot stand gekomen door samenwerking met Energy Storage NL, VNMI, AVNeG, Fedet, VLA en de Nederlandse Verwarmingsindustrie. Gebruikte afbeeldingen zijn uit het rapport, gemaakt door Berenschot.