“Door innovatie kunnen we vooruitgang boeken”
Chemische industrie zet in op 95% emissiereductie
De koepel van de chemische industrie VNCI heeft in de persoon van Martijn Broekhof sinds de zomer een nieuw aangetreden hoofd klimaat en energie. Op zijn cv staan klinkende namen als het World Economic Forum en de Europe Climate Foundation. Als bedrijfseconoom mag Broekhof de sector ondersteunen met een complexe uitvoeringsagenda. “De opgave is gigantisch, vooral vanwege de verstrengeling met andere sectoren.”
Aan de klimaattafel industrie wordt gezocht naar maatregelen om de afgesproken 14,3 megaton emissiereductie per 2030 binnen bereik te brengen. De chemische industrie kun je als het gaat om uitstoot moeilijk over het hoofd zien: bijna 70 mton CO2eq per jaar zijn toe te rekenen aan deze energie-intensieve sector. De plannen van de VNCI reiken verder dan 2030. De dit voorjaar gepubliceerde ‘Routekaart 2050’ beschrijft mogelijke scenario’s voor het realiseren van 80-95% emissiereductie in de komende dertig jaar.
Kunt u ons de toekomst schetsen, hoe de chemie de doelen kan realiseren?
“We hebben gekeken naar een zestal thematische ontwikkelingen en opgeteld kunnen deze leiden tot een 90% reductie van emissies in 2050. De chemische industrie draagt op twee manieren bij aan de CO2-uitstoot; aan de ene kant door de grote energievraag en aan de andere kant door de grondstoffen die we gebruiken. Als sector gebruiken we erg veel energie. Voor kraakprocessen bijvoorbeeld is warmte nodig; moleculen uit elkaar halen vraagt veel energie en op dit moment komt die energie uit fossiele brandstoffen. Dat zijn de ‘schoorsteen-emissies’. Daarnaast gebruiken de sector olie & gas als feedstock (grondstof) waarbij een deel van de CO2 in chemische producten wordt opgeslagen. Dat noemen we “embedded carbon”. Aan het einde van de levenscyclus van producten kan de opgesloten CO2 weer vrijkomen, ook wel genoemd end of life emissies.”
Langs welke thema’s is verduurzaming mogelijk?
“Je kunt – en moet – in beide richtingen verduurzamen. Je kunt kijken naar hernieuwbare energie. Als je veel warmte nodig hebt kun je die – tegen meerkosten – groen opwekken. Deze opties zijn op dit moment vaak nog niet efficiënt en zeker niet economisch rendabel. Je kunt ook denken aan het efficiënter maken van processen. Dat doet de industrie al heel erg goed, maar daar is nog veel te halen. Ook bij grondstoffen kunnen we meer gebruik maken van duurzame alternatieven, zoals biomassa als grondstof in plaats van olie en gas. Je kunt daar bijvoorbeeld plastics van maken. Hier is nog veel innovatie nodig. Je kunt ook kiezen voor energie-efficiëntie.Dan heb je natuurlijk de optie CCS (carbon capture and storage, red.), het opslaan van CO2 onder de grond. Je kunt het opslaan, maar ook de C-moleculen eruit halen en een duurzame cyclus creëren (carbon capture en utilisation, CCU, red.). Daar hebben we ook naar gekeken.”
“Je zoekt naar kostenefficiënte maatregelen binnen de sector, maar eigenlijk is dat een beetje een beperkte blik. De beperking zit in het gegeven dat wij als sector wel kunnen reduceren, maar dat we als chemische sector juist ook de mogelijkheden buiten de sector moeten benutten. Dan gaat het over hoe producten gebruikt worden en hoe we omgaan met end of life emissies. Daar kun je veel meer realiseren dan alleen ‘on site’ het proces efficiënter te maken. Als je de keten beter inricht kun je producten gaan hergebruiken en meer gesloten cirkels maken. Want ook als je de chemie volledig energetisch verduurzaamt houd je nog steeds de embedded emissies over.”
Dus de chemische industrie kan het niet alleen?
“Omdat we zo’n geïntegreerde sector zijn hebben moeten we aan alle kanten samenwerken. We kunnen duurzame elektriciteit gaan gebruiken, maar dan moet die infrastructuur er wel zijn. Als de chemie volledig zou elektrificeren dan is er in 2050 elf keer de capaciteit wind op zee nodig die er nu is. Dat kunnen we niet zelf, dat moeten we samen met de elektriciteitssector gaan organiseren. Dat geldt aan de voorkant ook voor biomassa, waterstof en CCS. Daar moet infrastructuur voor zijn en dat moeten we dus samen met ander partijen gaan doen. En aan de achterkant moet er vraag zijn naar duurzame producten.”
Een route bedenken is één ding, maar hoe moet het met de uitvoering?
“Daarvoor bestaan meerdere agenda’s. Binnen de topsectoren hebben we een behoorlijke innovatieagenda liggen. In het hoofdlijnenakkoord is ook extra geld beschikbaar gemaakt voor innovatieve projecten, pilots en demo’s. Daarmee gaan we versnellen – 3-6 keer zo snel als we nu gaan. Probleem is dat veel innovaties eigenlijk al technisch klaar liggen. Maar om ze in praktijk uit te proberen zit je met gigantische investeringen, zonder zekerheid op succes. Daar zit een grote variatie in; als je forse reducties bereikt ben je spekkoper, maar als dat niet lukt moet je opnieuw beginnen. Maar, je ziet allerlei samenwerkingen van de grond komen, bijvoorbeeld in het ISPT, het institute for sustainable process technology. Hoe ga je warmtenetten maken waarin je samenwerking maximaal benut. Hoe ga je koolstof benutten die vrijkomt bij het proces van staal maken, steel to chemical. Dit soort initiatieven zijn nu echt van de grond aan het komen.”
CO2-reductie is één doel. Maar de chemie wil toch gewoon nuttige producten maken? Wat verwacht u dat de energietransitie gaat brengen?
Allereerst: ik zou het niet de energietransitie noemen. Je moet het breder zien, het is een economische transitie. Wat wij nu in Nederland doen is nog niet echt gedaan. Wij proberen concreet vorm te geven aan een industrietransitie. Nederland zegt: wij gaan sneller lopen. En als je wilt weten wat dat kan brengen, dan zou ik kijken naar alle innovaties van de afgelopen veertig jaar. Vinyl bijvoorbeeld, heeft een platenindustrie voortgebracht. De pil, waar waren we geweest zonder de pil? Misschien wel met veel meer… (lacht). Als je om je heen kijkt zie je overal chemie. Verf, coatings, lichter materiaal, bio-based plastics, lichtere auto’s, betere zonnepanelen, beter isolatiemateriaal. Ik denk dat chemie de wereld echt beter kan maken.”
Aan jullie routekaart hangt ook een prijskaartje. 64 miljard in dertig jaar. Afgerond.
“De 64 miljard gaat weer twee kanten uit. Naar het verduurzamen van het energiesysteem aan de voorkant, dat is 37 miljard. De rest naar de sector zelf, voor verduurzamen van de grondstoffen en de systemen. Maar mijn probleem is dat we altijd denken in termen van kosten in plaats van een investering in onze toekomst. Als we een cijfer met een euroteken zien denken we aan kosten. Ik geloof dat deze investering ons echt verder helpt als samenleving. We zijn bezig met het oplossen van een probleem dat we met ons allen hebben. Die collectieve verantwoordelijkheid mag veel meer gevoeld worden.”
Het prijskaartje zal ook een issue zijn aan de Klimaattafel Industrie en daar liggen meer knelpunten, zoals CCS en de inzet van biomassa. Hoe ligt dat?
“Het beeld dat onderhandelingen aan de industrietafel zouden zijn vastgelopen herken ik niet. Er is nog geen akkoord, er ligt een voorstel op hoofdlijnen waar alle partijen keihard aan gewerkt hebben. Partijen zeggen mogelijkheden te zien om aan de reductievraag te voldoen. Dat is een enorme winst. We delen een ambitie. Dat het botst op de vraag hoe we dat dan gaan doen, vind ik een goed teken. Dan gaat het over de vraag hoe gaan we het betalen, welke technologie vinden we aantrekkelijk, welke maatregel past het beste. Het doel moet zijn door middel van innovatie vooruitgang te boeken en te komen tot oplossingen die op lange termijn leiden tot emissiereductie en het aanpakken van het klimaatprobleem.”
Als u dit zo zegt, lijkt dat ruimte te geven aan dingen die we eigenlijk niet willen, zoals CCS.
“Ik denk dat je sommige maatregelen moet nemen, om innovaties de tijd te geven. Als je de inzet van duurzame waterstof kunt versnellen door eerst CCS toe te passen, moet je dat doen. Als je hergebruik van CO2 wilt versnellen, CCU, door eerst CCS toe te passen, laten we dat dan doen. Ik denk dat het achterliggend idee is dat CCS niet een eindoplossing moet zijn. Alsof we alles zetten op CCS en ondertussen doorgaan met ‘business as usual’. Dan zou CCS een soort lock-in zijn en heb je nog maar één optie en dat is grootschalig opslaan tot het eind der tijden. Volgens mij moet je daar wegblijven. Maar we hebben niet de luxe om nee te zeggen technologieën omdat ze ongemakkelijk zijn. We denken nu 7 tot 8 megaton opslag nodig te hebben tot 2030. Als dat tijdelijk is moet je daar afspraken over kunnen maken”
“Voor biomassa geldt ook zoiets. Als je biomassa weet op te waarderen voor toepassingen met het meeste rendement, en als dat echt duurzaam is, dan kun je daar afspraken over maken. Het idee van hoogwaardige toepassing begint steeds meer grip te krijgen. Maar als je biomassa wilt inzetten dan moet je wel zorgen dat je aan de voorkant, de supply chain, deze zo duurzaam mogelijk inricht en een context creëert waarin grootschalig gebruik van biomassa mogelijk is.”
U heeft duidelijk gemaakt dat het proces complex is, door de verstrengeling met andere sectoren. Wat heeft uw sector het meest nodig?
“We hebben van alles nodig, een breed palet en zullen vooral inzetten op samenwerking. Wat we nodig hebben is breed vertrouwen. Je moet zien te komen tot afspraken waarbij zowel industrie als overheid als NGOs als betrouwbare partijen aan tafel zitten. Je moet samen optrekken, want we zijn samen aan het zaaien. Dat is een basisvoorwaarde en vereist een open blik. We moeten samen dat pad op.”
Dit najaar krijgen de plannen van de Klimaattafel Energie onder leiding van Manon Janssen hun beslag. Vanuit de chemische industrie is de Routekaart 2050 de inzet. Het complete rapport ‘Chemistry for Climate: Acting on the need for speed – Roadmap for the Dutch Chemical Industry towards 2050’ is te vinden op vnci.nl. De routekaart is opgesteld door Ecofys i.s.m. Berenschot in opdracht van de VNCI.
Dit artikel verscheen in ENSCOC, oktober 2018